Roanne van Voorst is antropoloog, onderzoeksjournalist en schrijver van fictief en non-fictief werk. Ze schreef onder andere het boek ‘De beste plek ter wereld’. Speciaal voor onze rubriek ‘Wat is antropologie?’ schreef zij over de antropoloog als onderzoeker. Aan de hand van haar onderzoek in sloppenwijken van Jakarta legt ze uit hoe je als antropoloog vooral een ‘strategisch rondhanger’ bent.

‘Jij werkt nooit, Roanne’, zeiden mijn informanten in de Jakartaanse sloppenwijk waarin ik veldwerk deed vaak tegen mij. ‘Jij hangt hier alleen maar een beetje met ons rond.’

En hoewel ik die opmerking aan de ene kant altijd een beetje beledigend vond (ik ervaarde dat “rondhangen” namelijk als zeer hard werken, maar daarover later meer), realiseerde ik me ook dat de observatie van mijn informanten accuraat was.

Antropologisch onderzoek kenmerkt zich door wat in ons vak ‘participerende observatie’ wordt genoemd. In minder chique termen betekent het, dat de antropoloog, anders dan veel collega-sociaal wetenschappers, een tijd lang zoveel mogelijk doet wat de mensen doen die hij of zij bestudeert. Door een leven te leiden dat lijkt op dat van de ‘studieobjecten’, begin je de wereld om je heen steeds een beetje meer vanuit hun belevingswereld te ervaren. Je hoort wat zij horen, ziet wat zij zien, proeft wat zij proeven. En dat maakt het gemakkelijker om een sociaal probleem vanuit hun belevingswereld te begrijpen. Gedrag dat normaliter door een buitenstaander als ‘irrationeel’ of ‘onbegrijpelijk’ zou worden bestempeld, lijkt nu ineens best logisch.

Ik deed jarenlang onderzoek naar de manier waarop de bewoners van een van de armste en meest overstromingsgevoelige wijken in Jakarta omgaan met het toenemend aantal overstromingen in hun buurt. Een (één?) van de vraagstukken die mij fascineerde, was dat veel mensen tijdens overstromingen weigeren hun huizen te verlaten. Zelfs als er op een kleine kilometer van hun huis een evacuatietent voor ze wordt opgesteld door de overheid, kiezen veel sloppenwijkbewoners er liever voor om op het dak van hun woning te verblijven. Een gevaarlijke beslissing: huizen storten niet zelden in tijdens overstromingen en van het ernstig vervuilde water wordt je hartstikke ziek.

Om het gedrag van deze groep sloppenwijkbewoners te begrijpen, woonde ik een ruim jaar in een huisje op een rivieroever die vaak overstroomde. Gedurende die periode moest ik een aantal keer vluchten voor een overstroming, en geregeld waadde ik door rivierwater, terwijl ik mijn rugtas met mijn aantekeningen daarin hoog boven mijn hoofd droeg – zo ver mogelijk weg van het verwoestende water. Dat waren leerzame momenten: ik kon nu zelf ervaren hoe dat is, om snel je meest waardevolle spullen bijeen te moeten zoeken en je huis te moeten verlaten, om het na enkele dagen onder de stinkende modder weer terug te vinden.

Maar over het algemeen bestond mijn veldwerk uit activiteiten die veel minder spannend waren, maar zeker niet minder relevant voor mijn onderzoek. Zo zat ik honderden uren gehurkt op de vloer van de huizen van mijn buren, mierzoete koffie met hen te drinken en nog veel meer mierzoete thee. Tientallen keren weigerde ik maaltijden die ik vervolgens toch op diende te eten van de gastheer- of vrouw. Een aantal keer roerde ik in een pan met rijst omdat me dat gevraagd werd en soms verschoonde ik eens een luier of hielp ik iemand rijstmaaltijden verkopen op de markt.

Mijn informanten hebben dus gelijk. Mijn ‘werk’ bestaat uit ‘rondhangen’. Maar – let wel – het gaat hier om strategisch rondhangen. Want terwijl mijn informanten geregeld dagdroomden tijdens hun dagelijkse activiteiten, bleef ik tijdens mijn verblijf bij hen zoveel mogelijk alert op wat ik meemaakte, zag en hoorde. Ik stelde constant vragen over wat me opviel tijdens het ‘rondhangen’, luisterde naar de antwoorden, hoorde wat mijn informanten met elkaar bespraken, waar ze over roddelden en waar ze van moesten zuchten. Er vielen me daardoor constant dingen op: vaak details uit het dagelijks leven die niet werden benoemd in formele interviews, dingen die ogenschijnlijk zelfs niets met mijn onderzoek te maken leken te hebben, maar die me toch veel leerden over het leven in een sloppenwijk.

Een foto aan de muur van een ver familielid bijvoorbeeld – een vraag ernaar leverde niet alleen de migratiegeschiedenis van het gezin dat ik bezocht op, maar ook herinneringen aan de periode dat er in deze buurt nog amper overstromingen waren. Aha.

En de buurman die opvallend laat thuiskwam na een dag werken, en de afkeurende blik die zijn vrouw hem toewierp– uit navraag bleek dat hij zijn salaris nogal eens vergokte en dat deze avond vermoedelijk ook had gedaan. Een groot probleem, mopperde zijn vrouw tegen haar vriendinnen in mijn bijzijn, want hoe kon zij op deze manier nu sparen voor als een overstroming de kinderen weer eens ziek maakt en er medicatie nodig is? Juist.

De keer dat er bij een informant aan de deur werd geklopt; een mevrouw met een notitieboekje bood een lening aan tegen hoge rentes. ‘Hoe zit dat dan?’, vroeg ik. ‘Oh, niks bijzonders’, vond de gastheer, om vervolgens uit te leggen dat dit een informele leenbank betrof, waar hij – te arm om lid te kunnen worden van een ‘echte’ bank – graag gebruik van maakt, want hij had geld nodig om een tweede verdieping op zijn huis te bouwen, voor als de boel beneden weer eens zou overstromen. Check.

Ah, en die keer dat er een raar geluid te horen was…dat geruis, wat is dat voor geluid? Oh, gewoon een walkietalkie, vertelde de buurjongen me gapend. ‘Die gebruiken we om onze huizen te beschermen tijdens overstromingen. Soms komen er dan dieven en andere mensen die kwaad willen de wijk in, omdat ze weten dat sommige mensen naar evacuatietenten vluchten als het water hier hoog staat. Maar met de walkietalkies houden we elkaars bezittingen in de gaten.’ Er begint me iets te dagen.

Tollend van de nieuwe kennis die ik na zo’n dag heb opgedaan, schrijf ik ’s avonds laat thuis mijn notities uit. Ideeën komen op, direct vergezeld van nieuwe onderzoeksvragen. Naar bed, al weet ik bij voorbaat al dat ik moeite zal hebben om in slaap te vallen – daarvoor zit mijn hoofd nog te vol van alle onderzoeksvraagstukken en inzichten. Maar wat geeft het ook: morgen hoef ik lekker toch niet te werken. Alleen maar een beetje rond te hangen.

Uitgelichte afbeelding: Portret van Roanne van Voorst, door Ester Gebuis