In 2003 werd in Parijs het UNESCO verdrag ter bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed aangenomen. Volgens UNESCO een essentiële aanvulling op het materieel en natuurlijk erfgoed, en een bindende factor en drijfveer voor culturele diversiteit en duurzame ontwikkeling. In november sprak ik met Cornelieke de Klerk, sinds 2009 op veelvuldige wijze betrokken bij UNESCO. Ruim twee jaar richtte zij zich op de implementatie van een capaciteitsopbouwprogramma op de Nederlandse Cariben en vormde zich zo een weloverwogen maar kritische visie omtrent UNESCO’s immaterieel erfgoed.
Wat is ‘immaterieel cultureel erfgoed’?
Immaterieel erfgoed volgens UNESCO zijn alle gebruiken en rituelen die van generatie op generatie worden doorgegeven. Het gaat uit van een bepaalde sociale cohesie die zorgt voor het produceren en behoud van kennis van vaardigheden. Er is nog een gedeelte in het verdrag dat verwijst naar objecten, ruimtes en leefomgevingen die daarmee te maken hebben, daaruit blijkt de connectie met materieel erfgoed. Maar de vaardigheden, rituelen en kennis die worden overgedragen, dat is de essentie. In Aruba wordt bijvoorbeeld al jaren het Dande festival georganiseerd. Het festival is een moderne variant op een traditie die met Nieuwjaar werd gevierd, waarbij mensen langs de deuren gingen en persoonlijke liederen zongen voor de bewoners. Het jongerenfestival is bijzonder populair en in combinatie met het reguliere festival voor volwassenen heeft men ervoor gezorgd dat een eerder met uitsterven bedreigde traditie weer volop leeft. De aandacht voor het UNESCO verdrag heeft binnen de overheid gezorgd voor meer erkenning voor de organisatie, die de festivals organiseert zonder overheidssubsidie.
Sociale cohesie is een abstract begrip. Is het niet lastig om sociale cohesie als graadmeter te nemen voor het besluiten over immaterieel erfgoed?
Cohesie is inderdaad niet eenvoudig te toetsen. UNESCO hanteert een ‘representatieve lijst’ waar een gebruik voor kan worden genomineerd door een van de lidstaten van UNESCO. Deze voordracht moet echter gedragen worden door de bijbehorende gemeenschap. Hier moet dan ook bewijs voor worden geleverd wat door een comité van lidstaten wordt beoordeeld. Het komt voor dat voordrachten worden afgewezen omdat de bewijs voor de steun van de gemeenschap onvoldoende wordt bevonden. Hier komt bij dat gemeenschappen niet makkelijk te definiëren zijn. Sommige mensen zijn heel actief betrokken bij het gebruik, anderen minder. En hoewel van belang, zegt betrokkenheid ook niet direct iets over de mate van verbondenheid. De verdragstekst zelf biedt eveneens ruimte voor interpretatie. In mijn scriptie ging ik in op de verschillende manieren waarop er op beleidsniveau invulling wordt gegeven aan het begrip in drie Europese landen. Er bleek sprake te zijn van grote verschillen, zo wordt in Vlaanderen het begrip gemeenschappen geïnterpreteerd als vrijwilligersorganisaties en in Noorwegen worden gemeenschappen sterk geassocieerd met inheemse bevolkingsgroepen..
Met andere woorden, een compleet ander speelveld dan materieel erfgoed?
Jazeker, maar daarom vind ik het ook zo boeiend. Interessant is bijvoorbeeld dat historiciteit een hard criterium is voor UNESCO; een gebruik moet bewezen een langere tijd hebben bestaan en dus komt een twee jaar oud gebruik niet in aanmerking om op de representatieve lijst te komen. Persoonlijk denk ik dat, als het gaat om het creëren van sociale cohesie, iets niet altijd heel oud hoeft te zijn om immaterieel erfgoed te zijn. En dat het ook niet altijd hoeft te voldoen aan een soort standaard idee van wat erfgoed is. Toen ik jongerenvertegenwoordiger UNESCO was sprak ik bijvoorbeeld een jongen die iedere zondag naar een voetbalvereniging ging met z’n vader. Zijn opa deed dat, zijn vader deed dat en nu dan hij weer met die vader. Deze traditie is doorgegeven van generatie op generatie en leidt tot sociale cohesie, en komt dus overeen met de criteria die het UNESCO Verdrag stelt, maar komt toch nooit op de representatieve lijst. Is het daarom minder waardevol? Wat mij betreft niet, het was een familietraditie die duidelijk van groot belang was voor de identiteit van de jongen. Er bestaat dus ook heel veel immaterieel erfgoed buiten de lijsten van het UNESCO Verdrag.
Maar een voetbalclub heeft toch ook niet echt bescherming nodig?
Dat is ook een hele interessante vraag, want uiteindelijk biedt UNESCO geen bescherming. Het enige wat UNESCO doet is status geven, een soort erkenning dat een bepaald gebruik er toe doet. Deze erkenning is dan weer van heel groot belang voor de mensen die het immaterieel erfgoed beoefenen; dat het ertoe doet wat ze doen. De bescherming zit ‘m in wat mensen uiteindelijk doen met die erkenning.
De functie van de representatieve lijst is dus meer indirect. Kunnen gebruiken ook geschrapt worden van de lijst?
Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Het kan wel, als een gebruik niet meer uitgeoefend wordt. Als er wel nog mensen zijn die er iets om geven komt het waarschijnlijk op de ‘list of intangible heritage in the need of urgent safeguarding’, maar als niemand het immaterieel erfgoed meer uitoefent zou een element van de lijst kunnen worden verwijderd. Maar wat betreft de lijst vind ik de spanning tussen lokaal gebruik en universele erkenning veel interessanter. Blijkbaar is het voor sommige gemeenschappen heel belangrijk om via die lijst ergens universeel erkenning voor te krijgen, terwijl het slechts in heel kleine sfeer uitgeoefend wordt.
Is immaterieel erfgoed niet gewoon veel persoonlijker dan materieel erfgoed?
Kennis en vaardigheden zijn onlosmakelijk met een persoon verbonden. Iemand moet het ook uitoefenen, je kan het niet scheiden. Dus in die zin zeker. Dat merk je als je kijkt naar Nederland, waar vooral buiten de Randstad enorm veel tradities bestaan die beoefenaars beschouwen als onderdeel van hun identiteit, terwijl ze nergens anders in Nederland bekend zijn en ook nooit in de media verschijnen. En veel daarvan zijn op lokaal niveau breed gedragen tradities. Deze vormen van immaterieel erfgoed blijven onbekend omdat beoefenaars van die tradities geen behoefte hebben om naar buiten te treden.
…en dus ook niet om op die lijst te komen?
Nee, dat is daar gewoon iets van een specifieke gemeenschap, er zijn ook niet altijd buitenstaanders welkom. Niemand weet dat het gebeurt, behalve de mensen die erbij betrokken zijn. De vraag is of het erg is dat deze niet op een inventaris of lijst komen. Het immaterieel erfgoed leeft en heeft verder geen extra ‘bescherming nodig’. In mijn ogen is dat het dan ook niet zinvol om ernaar te streven dat al het immaterieel erfgoed op een inventaris of representatieve lijst wordt geplaatst. De toegevoegde waarde van de bescherming van immaterieel erfgoed zit voor mij in de mogelijkheden die het immaterieel erfgoed biedt. Een voorbeeld is een wijk in Oranjestad in Aruba die lang werd gezien als probleemgebied. Een aantal jaar geleden hebben inwoners van de wijk het initiatief genomen om de wijk te herontwikkelen. Hierbij vormt lokaal erfgoed, zowel gebouwd als immaterieel, het uitgangspunt. Een de projecten is gericht op het bouwen van traditionele vissersboten. Dit wordt gedaan met jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het project biedt jongeren de kans om te re-integreren en zorgt ervoor dat de kennis over hoe de boten worden gebouwd behouden blijft. Over dit soort initiatieven ben ik zeer enthousiast, omdat het zoveel mogelijkheden creëert. Zo zijn er ook heel veel lokale producten, naast de bekende aloë vera, waar een markt voor is, ook onder toeristen. Dus als je die kennis over het verwerken van die producten in stand houdt, ook nog eens via toerisme, dan heb je een win-win situatie, het erfgoed wordt behouden en je creëert werkgelegenheid.
Migratie en toerisme spelen wel weer een negatieve rol in het behoud van omgeving die van belang is voor de instandhouding van immaterieel erfgoed, zoals natuurgebieden.
In kleine gemeenschappen, zoals in het Nederlands Caribisch gebied, kunnen grootschalige emigratie en immigratie ook negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van immaterieel erfgoed. In St. Maarten is er nog maar een kleine groep mensen die zich St. Maartenaars noemt. Veel immaterieel erfgoed van deze groep is inmiddels al verloren gegaan vanwege grootschalige emigratie en immigratie de afgelopen vijftig jaar. Inmiddels zijn er vormen van immaterieel erfgoed die weer zijn gerevitaliseerd, deze zijn van groot belang voor de identiteitsvorming in St. Maarten.
En voor die gebruiken is er dus de representatieve lijst van UNESCO?
Nou, die zouden daar eigenlijk niet opkomen. Volgens UNESCO moet er altijd een soort continuïteit zijn, indien dit niet het geval is beschouwen zij deze vormen van immaterieel erfgoed als gerevitaliseerd.. En opnieuw uitvinden stimuleert UNESCO niet. Hoe dan ook is het voor kleine groep van de inwoners van St. Maarten van groot belang dat het immaterieel erfgoed beschermd wordt. Juist omdat de eiland van het cultuur in hun beleving bedreigd wordt door de nog altijd grote stroom van immigranten. Ik zie hierin een parallel met Nederland, hoe men het gevoel heeft dat de ‘eigen cultuur’ bedreigd wordt door de komst van migranten.
Dit lijkt me niet de bedoeling van immaterieel erfgoed.
Het willen vastleggen via een inventaris of het verkrijgen van status via de representatieve lijst zijn ongewenste effecten die niet in lijn liggen van het verdrag, maar wel voorkomen. Tijdens het schrijfproces van het verdrag zijn de mogelijke nadelige gevolgen van de representatieve lijst ook besproken. Veel landen waren tegen, maar de voorstanders waren erop gebrand voor het immaterieel erfgoed een vergelijkbare lijst als de werelderfgoed te creëren. Om te voorkomen dat het verdrag er helemaal niet zou komen hebben de tegenstanders ingestemd met de komst van de lijst. Wat er naar mijn mening zou moeten zijn – en dat is er ook maar er wordt heel weinig aandacht aan besteed – is een register for best practices. De reden waarom ik het register belangrijk vind is omdat hierin meer aandacht is voor de bescherming in plaats van dat het alleen een podiumplek biedt. Hierin staan voorbeelden van hoe kennis bewaard en doorgegeven kan worden terwijl het tegelijkertijd aansluit bij een jongere generatie. Denk aan het Arubaanse Dande festival, dit wijkt af van de originele traditie, maar het is een moderne variant die heel succesvol is in het behouden van sociale cohesie en bovendien blijft de kern van het gebruik bewaard. Op dit moment is het echter heel moeilijk om gebruiken in dat register te krijgen en is het niet eenvoudig te raadplegen.
De Nederlandse Raad van Cultuur meende dat de UNESCO definitie van immaterieel erfgoed tegenstrijdig is; UNESCO vindt dat immaterieel erfgoed altijd mensenrechten in acht moet nemen, terwijl de Raad van Cultuur zegt dat veel gebruiken juist voortkomen uit strijd of verzet tegen andere groepen en dus niet in aanmerking komen voor de representatieve lijst.
Daarom kan ik me ook niet zo goed vinden in de trend binnen UNESCO om immaterieel erfgoed te koppelen aan duurzame ontwikkeling – vanwege de Sustainable Development Goals – en gender-equality. Als er iets niet gendergelijk is dan zijn dat heel veel tradities. Er zijn vaak specifieke rolpatronen voor mannen en vrouwen. Eveneens zijn er veel tradities die niet diervriendelijk zijn. UNESCO heeft de neiging om alles door een soort sopje te halen zodat en er geen sprake meer is van controverse. In mijn ogen creëer je zo een schijnwerkelijkheid. Als je kijkt naar immaterieel erfgoed vind ik ook dat je eigenlijk buiten de UNESCO principes om moet blijven denken.
Laten we afsluiten met een quote die de gedachten van veel antropologen onderschrijft: “Heritage begins where culture ends”. Is het wel mogelijk om op een eerlijke manier immaterieel erfgoed voor iedereen te waarborgen?
Hier ben ik zelf ook niet helemaal over uit. Voor mij blijft het dilemma in welke mate het wenselijk is om actief in te zetten op bescherming. Het kan namelijk ook een averechts effect hebben. Je voorkomt niet dat bij de bescherming bestaande ideeën over erfgoed van invloed zijn. Een hardnekkig probleem is volgens mij dat men zich focust op authenticiteit ondanks dat hier in het UNESCO verdrag juist geen nadruk op ligt. Doordat het Nieuwjaarsfestival in Aruba op een inventaris werd opgenomen claimden vijf wijken dat de traditie waar het festival op was gebaseerd in hun wijk was ontstaan, dat hun variant de enige echte oorspronkelijke was. Als de discussie om authenticiteit een podium krijgt kan het heel ver gaan en groepen polariseren. Dit is absoluut niet het doel van een inventaris. Een rol van een inventaris zou kunnen zijn dat juist verschillende interpretaties in kaart worden gebracht, maar er geen oordeel wordt geveld over welke de echte, beste, of meest oorspronkelijke is. Men erkent dat iets omstreden is. In Nederland zou een inventaris eveneens een platform bieden voor constructieve discussie. Nu staat het Sinterklaasfeest op een ‘nationale inventaris’ voorgedragen door het Sint & Pieten Gilde, voorstanders van een traditionele zwarte piet. De discussie wordt over zwarte piet wordt genoemd, maar de tegenstanders van zwarte piet komen niet aan het woord. Dit roept weerstand op. Naar mijn mening is dit niet hoe een inventaris eruit dient te zien. Wat een inventaris zou moeten doen is uitdragen: “Kijk, dit wordt er gedaan. Er zijn mensen die tegen zijn en mensen die voor zijn” en vervolgens deze standpunten gelijkwaardig tonen. Dit is niet makkelijke maar zo biedt een inventaris een neutraal platform voor de discussie, wat kan bijdragen aan sociale cohesie.