Antropologen staan erom bekend dat ze alles ter discussie stellen. Maar is dat wel zo? Wij zijn kritisch, onze conclusies nooit eenduidig. Andere wetenschappers zuchten geërgerd wanneer wij weer eens nuance proberen aan te brengen in een maatschappelijk debat.
In de afgelopen vijf jaar ben ik verworden tot een getraind criticus, zo iemand die alle smalltalk op feestjes verpest. Als mij van de afgelopen jaren één ding is bijgebleven, is het dit: wees open minded. Maar tot mijn verbazing wordt het eigen wereldbeeld – met bijbehorende dichotomieën – opvallend vaak reflectieloos in stand gehouden door wetenschappers die zich sterk positioneren als genuanceerd en zelfreflexief.
Op moreel vlak bijvoorbeeld: als ik een euro had gekregen voor elke keer dat een docent tijdens een college PVV-stemmers belachelijk maakte, had ik nu geen studieschuld gehad. Sommige ideeën of ervaringen verdienen het blijkbaar meer om serieus genomen te worden dan andere. Deze selectiviteit komt ook naar voren in de behandeling van onderwerpen die aan onze Westerse normatieve, wetenschappelijke waarheid tornen. Neem bijvoorbeeld bovennatuurlijke verschijnselen en complottheorieën: het serieus mogelijk achten daarvan gaat de meesten van ons te ver.
Mijn onderzoek naar het gebruik van alternatieve geneeswijzen en mijn eindonderzoek naar vaccinatiekritiek in Nederland maakten duidelijk hoe selectief veel antropologen zijn in het verruimen van hun blikveld. Opgetekende ervaringsverhalen over reikibehandelingen stuitten slechts op vragen als: “Denk je dat het écht werkt, of dat die mensen het zich verbeelden?” Vertelde ik over mijn vaccinatiekritische onderzoekssubjecten, dan knikte men begrijpend: “Oh ja, die religieuzen in de Bible Belt.” Legde ik uit dat mijn informanten hun motieven juist nadrukkelijk profileerden als rationeel, kritisch en niet-religieus, dan werd ik scheef aangekeken. Zijn rationaliteit en vaccinatiekritiek verenigbaar? Voor de meeste antropologen die ik sprak, was het antwoord een volmondig ‘nee’. De wetenschap heeft immers al aangetoond dat vaccineren effectief en veilig zou zijn. Waarom zouden we daaraan twijfelen?
Onder zowel docenten als medestudenten heerste vooral nieuwsgierigheid naar epidemiologische feiten en consequenties. Zelfs tijdens mijn scriptieverdediging werd herhaaldelijk gevraagd wat er naar mijn idee zou gebeuren wanneer niemand zich meer zou laten vaccineren – op epidemiologisch vlak, niet op sociologisch gebied. Was ik er dan niet van overtuigd dat er enorme epidemieën zouden uitbreken? Mijn onthouding van zowel een waardeoordeel als waarheidsoordeel over mijn onderzoeksonderwerpen stuitte tijdens mijn gehele studieperiode vaak op onbegrip.
De behoefte aan beweringen die de natuurwetenschappelijke norm bevestigen is opvallend, aangezien biologisch determinisme juist wordt verguisd binnen de antropologie. Gedrag wordt niet volledig bepaald door het brein, maar via het brein kunnen we blijkbaar wel wetenschappelijke waarheden produceren die onafhankelijk van sociale constructen bestaan. Waarheden die we niet ter discussie hoeven te stellen en bij voorkeur zelfs graag bevestigd zien. Met deze visie ondermijnen veel antropologen de sociale context waarin kennis geproduceerd wordt en daarmee hun eigen vakgebied.
Wat ligt ten grondslag aan deze houding? Zijn wij bang om onze geloofwaardigheid als wetenschappers te verliezen wanneer we ons daadwerkelijk open zouden stellen voor het onbekende, inclusief het ontastbare? In hoeverre moeten we ons überhaupt conformeren aan de gevestigde wetenschappelijke orde? Vernieuwing – in de vorm van heroverweging – is naar mijn idee de essentie van wetenschap. Ik denk dat we ons nog meer open kunnen stellen voor ‘het onbekende’ in al zijn facetten.