Interview met Annemarie Samuels
Overlevenden van de tsunami die in 2004 grote delen van de Indonesische provincie Atjeh verwoestte, zien de ramp als een act of God. Volgens vele Atjehers wilde God met de tsunami een eind maken aan het jarenlange bloederige geweld in de regio, zo schrijft cultureel antropoloog Annemarie Samuels in haar proefschrift After the Tsunami: The Remaking of Everyday Life in Banda Aceh, Indonesia. In juni 2014 won zij de J.C. Ruigrok prijs voor het beste proefschrift in de maatschappijwetenschappen.
Hoe kan het dat mensen hun leven weer oppakken na zo’n traumatische gebeurtenis? Hoe doen ze dat? Wat maakt dat ze dit kunnen? Dat zijn de vragen waarmee Samuels in 2007 naar Atjeh vertrekt. Waar andere studies zich vooral richten op de grote sociale en politieke veranderingen na de ramp, ligt Samuels’ focus op de persoonlijke verhalen: “Wat ik wil benadrukken, is niet alleen hoe sociale processen zich manifesteren in een individueel leven, maar ook hoe dat individuele iets doet in het sociale leven. Daarom besteed ik veel aandacht aan herinnering en geloof. De ramp is een enorme gebeurtenis geweest, maar wat er gebeurt is niet helemaal nieuw. Subjectieve, individuele manieren waarop mensen omgaan met de ramp, zijn geworteld in hun eigen verhalen en geschiedenis. Religie wordt soms gezien als een soort coping mechanism. Aan de ene kant is dat waar, religie wordt belangrijk na een ramp. Aan de andere kant, religie was altijd al heel belangrijk in Atjeh.”
Een teken van God
Veel mensen zien de tsunami, óf als straf, óf als een teken van God, en na de ramp werd de Islamitische regelgeving strikter, want God moest tevreden worden gesteld: “Er zijn theorieën die zeggen dat mensen een groot schuldgevoel krijgen als je zegt ‘dit heeft god gedaan vanwege de zonde hier’. Dat idee bestaat deels uit de overtuiging: we hebben iets verkeerd gedaan, waarom hebben we dit over ons afgeroepen? Maar voor veel mensen, die ik heb geïnterviewd en gesproken, helpt de gedachte dat de ramp van God kwam juist enorm. Ze denken: dit is een test, blijkbaar moeten we hier doorheen komen, blijkbaar moeten we hiervan leren. En het is juist uit Gods liefde gegeven. Dat staat in contrast met het conflict* dat daar is geweest, en dat door mensen is veroorzaakt. Veel mensen zeiden tegen mij: ‘het is afgrijselijk, afschuwelijk, maar het idee dat het een natuurramp was door God gegeven, is wel anders dan dat mensen voor je huis worden neergeschoten’.”
*conflict om onafhankelijkheid van Indonesië (1976 – 2005)
Katalysator in het vredesproces
Acht maanden na de tsunami werd het langdurige conflict om autonomie van de regio Atjeh beëindigd. De tsunami, en de enorme internationale aandacht die daarmee op het gebied werd gevestigd, is volgens Samuels een katalysator geweest in het vredesproces: “De vredesovereenkomst heeft gezorgd voor autonomie van Atjeh in Indonesië, Atjeh mag nu ook lokale partijen hebben. De rebellenbeweging heeft zich omgevormd tot politieke partij en is zo heel makkelijk aan de macht is gekomen. De macht in Atjeh is daardoor voor een groot deel in handen van de voormalige rebellenbeweging. Af en toen zijn er nog spanningen, zo is er bij verkiezingen geweld geweest in de afgelopen jaren. Als je met mensen spreekt is er af en toe nog wel de angst dat er ooit weer iets mis zal gaan. Aan de andere kant is het geweld nu al meer dan negen jaar geleden, waar mensen ook heel erg blij mee zijn. Ondanks dat de nieuwe orde niet voor minder corruptie of voor meer rijkdom heeft gezorgd voor Atjeh, vrede is er wel. Dat wordt in Atjeh als een succesverhaal gezien.”
Erkenning door hulporganisaties
Na het langdurige conflict leek Atjeh na de tsunami even het middelpunt van de wereld te zijn, en hulporganisaties snelden toe. “Ik had in de literatuur gelezen dat noodhulp of ontwikkelingshulp vernederend kan zijn omdat mensen dan verplicht dank je wel moeten zeggen. Maar wat ik daar zag, en ervoer, was dat mensen het juist geen probleem vonden om dankjewel te zeggen. Dat probeer ik te begrijpen in een soort politieke context. Veel mensen vonden het juist goed om internationale organisaties in Atjeh te hebben en om erkenning te krijgen voor het gebied na zo’n lange tijd van conflict.”
Verschillende werelden
Aan de andere kant merkte Samuels hoe de werelden van de hulpverleners en de lokale bewoners verschillen. Ze illustreert dit met een anekdote: “De eerste keer dat ik naar Atjeh ging had mijn vliegtuig zes uur vertraging en kwamen we ergens midden in de nacht aan. Ik zat ik naast een vrouw uit Albanië die voor de VN werkte. Ze vroeg wat ik ging doen en of ik al mensen kende. Ik zei dat ik niet echt mensen kende en met de bus wilde reizen. Ze was helemaal verbaasd, en zei: ‘Nee dat kan niet, dat kan absoluut niet. Je moet een auto met chauffeur en ik breng je thuis.’ De volgende dag kwam ik gewoon met de bus naar de campus. En toen realiseerde ik me al meteen wat voor verschillende werelden dat waren, de hulpverlening en de lokale wereld.”
Aansluiten bij de lokale bevolking
Een ander voorbeeld, in haar proefschrift beschrijft Samuels hoe veel ontwikkelingsorganisaties willen bijdragen aan de wederopbouw door het bouwen van huizen. Maar dit sluit niet altijd aan bij de wensen van de lokale bevolking. Kan dit niet worden omgedraaid? Vroeg Samuels zich af: hoe kan een organisatie participeren in het opbouwen en aansluiten bij wat mensen zelf doen en willen? “Dat is misschien wel mijn belangrijkste stelling in mijn proefschrift, het opbouwen van de samenleving gebeurt door mensen zelf, dat is het grootste deel van wat er daar gebeurt. Je kunt de samenleving niet opbouwen van buitenaf. Dus misschien kun je beter participeren in wat de lokale mensen doen en aan hen te vragen om te participeren in jouw project.” Toch wil Samuels niet direct kritiek leveren: “Ik heb geen onderzoek gedaan naar wat NGO medewerkers doen en ik ben me er terdege van bewust dat, ondanks alle kritiek die je erop kan hebben, het ook duidelijk is dat het hele systeem van ontwikkelingswerk gewoon complex in elkaar zit.”
Een enorme eer
Haar proefschrift is af, maar de band met Atjeh blijft. Voor haar postdoc keert Samuels terug naar Atjeh, dit keer om te onderzoeken hoe mensen omgaan met de diagnose HIV: “Het voelt weer als een enorme eer dat ik dit mag doen en mag luisteren en meelopen en daarover met mensen mag praten. Dat mensen met mij erover willen praten. Dat blijft het fascinerende van antropologisch onderzoek, dat je je steeds zo vereerd voelt als je die toegang krijgt. Als mensen je vertrouwen geven.”