Het hedendaagse Syrië vormt het toneel waartegen aanhangers en opponenten van president Bashar al-Assad zich schuldig maken aan gruwelijke wreedheden. In het geweld doen zich ontwikkelingen voor waar een antropoloog zich misschien meer mee kan identificeren dan op het eerste gezicht lijkt: de verdwijning van twee Jezuïeten in Syrië, Paulo Dall’Oglio en Frans van der Lugt. Beiden leefden sinds de jaren ’80 in Syrie, kenden de taal en verdiepten zich in de cultuur. Antropologen, in die zin? Echter niet in dienst van de wetenschap maar vanuit hun geloof en in dienst van de religie.

Deze twee stonden bekend om hun inzet de Syrische bevolkingsgroepen en moslims en christenen samen te brengen. Van Van der Lugt is niets meer vernomen na de belegering van Homs. Dall’Oglio werd ontvoerd tijdens een geheime missie voor dialoog tussen de strijdende partijen in Syrië. Kennelijk heeft hun kennis en betrokkenheid bij de bevolking verder geleid dan de religieuze taakomschrijving.

Religie en activisme is van oudsher een discussiepunt binnen de religieuze ordes, de katholieke kerk en kerkgemeenschappen in het algemeen, en staat ook steeds weer ter discussie binnen de antropologie. Want hoe verhouden de professionele verdieping in een andere cultuur en het langdurig samenleven met mensen uit een andere bevolkingsgroep zich tot de principes van de abstractheden religie en wetenschap, in dienst waarvan de professie wordt uitgeoefend? En hoe tot de mensen die zich tot deze professie aangetrokken voelen? Is er een verband tussen de ontvoering van de Jezuïeten en het debat over activisme binnen de antropologie? Is er uberhaupt een verband tussen missionarissen en antropologen?

De meest in het oog springende vergelijking tussen antropologen en missionarissen is hun werkterrein: buiten de eigen cultuur. Om zijn missie te volbrengen, zoals het overbrengen van een bepaald geloof, normen en waarden, moet de missionaris naar plekken waar de mensen zijn culturele of geloofswaarden niet kennen of niet delen, in Nederland of (heel ver) daarbuiten. Om de missie te doen slagen leeft de missionaris met en verdiept zich in de mensen op wie de missie gericht is. Voor zijn wetenschappelijke beroepsuitoefening: andere culturen, van binnenuit, begrijpen en vertalen, doet de antropoloog hetzelfde.

Deze vergelijking is niet toevallig en begint bij de geschiedenis van de antropologie, bij de missionarissen die het christelijke geloof moesten overbrengen naar de verschillende continenten. Op de website ‘Volkenkundige Collectie’ van de studierichting Antropologie (Radboud Universiteit Nijmegen/KUN) staat over Jezuieten, Kapucijnen en Augustijnen te lezen:

‘Als we een kijkje nemen in de geschiedenis van de KUN, om precies te zijn die van de studierichting antropologie, zien we dat de volkenkunde de wetenschap van de primitieve volken wordt genoemd, die een taak te vervullen heeft in dienst van de katholieke missie (..) Zij levert de kennis die de taak van de missionarissen ondersteunt. Als we aan de andere kant kijken naar de geschiedenis van de missie (..) zien we dat (citaat Kapucijners-red.) ‘de missionarissen die in de vreemde landen aan het heil der zielen werken, dikwijls in de gelegenheid zijn, om zonder veel moeite en arbeid, groote diensten aan de wetenschap te bewijzen, door van de gunstige gelegenheden welke zich voordoen gebruik te maken waarnemingen te doen, collecties te verzamelen (…) en verschillende aanteekeningen te maken omtrent belangrijke gebeurtenissen (…). Zulke wetenschappelijke ondernemingen, (…) kunnen de sleutels worden om zeer gewichtige problemen op te lossen en zullen al zoo de Katholieke missies, en de Kath. Kerk in ’t algemeen in groot aanzien brengen bij de ontwikkelde mannen. Menig anti-Katholiek vooroordeel zal daardoor uitgedreven worden.

En voila: de antropologie was een feit. (NB. de antropologie wordt voorgesteld als sleutel tot het oplossen van gewichtige problemen!)

U zult zich afvragen: hoe verhouden bovenstaande geschiedenisfeitjes zich tot de situatie van de twee ontvoerde Jezuïeten? Naast de gezamenlijke geschiedenis (waarbij blijkens bovenstaand stukje niet duidelijk wordt wie de kip nou was en wie het ei) allereerst natuurlijk het feit dat Paulo Dall’Oglio en Frans van der Lugt zich, vanuit hun geloof, tot de Syriërs hebben gewend. Als missionarissen slaan zij er bruggen tussen verschillende culturen. Missionarissen en antropologen, enerzijds een wereld van verschil, anderzijds ontgaat me de gelijkenis niet.

Ten tweede raakt hetgeen de twee Jezuïeten doen aan het hedendaagse debat rondom wetenschap en activisme. In de ethische code van de American Anthropological Association (AAA) is opgenomen dat antropologen ervoor kunnen kiezen zich in te zetten voor het welzijn van de onderzoekspopulatie. Het verbeteren van de situatie van de onderzoekspopulatie dus, in dienst van de wetenschap. Net zoals Paulo Dall’Oglio en Frans van der Lugt zich bekommeren over het welzijn van Syriërs, in dienst van de orde.

Of de verdwenen Jezuïeten antropologen zijn is hier minder van belang. Toch is de vergelijking sprekend. Activisme, medemenselijkheid en idealen zijn een groot goed, maar vanuit dit licht bezien lijkt het me ook goed stil te staan bij de mogelijke gevolgen van activisme. Immers, de twee Jezuïeten zijn nog steeds spoorloos, Paulo Dall’Oglio is waarschijnlijk omgebracht. Laten we de moed van deze twee prijzen, en activisme niet romantiseren.