Voor antropologiestudenten die vinden dat ze het tijdens hun studie al zwaar hebben wacht nog veel meer ellende, als we de Keuzegids mogen geloven. ‘Creperen’, dat is het vooruitzicht. Maar wat is eigenlijk de toegevoegde waarde van een ‘crepeerindex’? Hoe komen dergelijke indices tot stand en wat zeggen ze daadwerlijk over de toestand van een studie? Belangrijke vragen die nou juist vanuit de antropologie op een constructieve manier beantwoord kunnen worden. Om deze reden deelt Antropologen.nl een artikel van Standplaats Wereld, geschreven door universitair hoofddocent bij de Afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam, Freek Colombijn.
Ruim een week geleden vertelde ik op een voorlichtingsdag dat de opleiding culturele antropologie en ontwikkelingssociologie aan de VU al jarenlang door de Keuzegids Hoger Onderwijs en de Elsevier als de beste Bachelor in Antropologie van Nederland worden uitgeroepen. Deze week kwamen nieuwe resultaten van de Keuzegids Hoger Onderwijs naar buiten en zijn wij van de eerste plaats gevallen. Gelukkig had ik op de voorlichtingsdag al nadrukkelijk verklaard dat aan deze ranglijsten om een aantal redenen niet al te veel waarde moet worden gehecht, dat alle opleidingen in Nederland gewoon goed zijn en dat iemand die antropologie wil studeren, maar niet weet waar hij of zij dat wil doen, meer moet afgaan op sfeer en inhoud van het programma, dan op zo’n ranking. (De VU is persoonlijk en kleinschalig, heeft veel aandacht voor de toepassing van antropologie in de samenleving en heeft veel keuzeruimte, o.a. om een heel semester stage te lopen.) We relativeerden dan ook de waarde van zulke ranglijsten al eerder op Standplaats Wereld.
De keuzegids Hoger Onderwijs kwam ook met cijfers waar ik me wél zorgen om maak. Volgens de gids verdient 22% van de afgestudeerde antropologen na een jaar minder dan het minimumloon. De Telegraaf publiceerde vandaag een “Crepeerindex” van studies met de meeste armoede waarin culturele antropologie op 2 staat. De Telegraaf haalt een nationale alumni-enquête aan waarin het gemiddelde aanvangssalaris van cultureel antropologen € 1730 per maand is. Ter vergelijking, dat is € 200 minder dan verwante studies als geschiedenis en pedagogiek en € 1200 per maand minder dan bekende veelverdieners als fiscaal juristen en informatici.
Dit zijn zorgelijke cijfers, maar ze roepen minstens twee vragen op. Allereerst, zulke cijfers zijn zelden gebaseerd op gedegen onderzoek, en zijn totaal onwaarschijnlijk. Zulke cijfers maken nooit duidelijk om wat voor afgestudeerden het gaat. Mensen met alleen een bachelor antropologie, mensen met een bachelor en master antropologie, mensen met een bachelor antropologie en een andere master, of omgekeerd mensen met een andere bachelor en alleen een master antropologie? Verder is, zoals gezegd, gezonde scepsis over zulke enquêtes op zijn plaats. Het is bijvoorbeeld goed denkbaar dat antropologen opener zijn, of dat ze recent na het afstuderen zijn geënquêteerd en nog niet echt terechtkwamen. Hoewel we dus vraagtekens bij de geldigheid en betrouwbaarheid van de cijfers moeten zetten, mogen we ook zonder meer aannemen dat antropologen, in het begin, nog geen grote sommen geld verdienen.
Om nu te beweren dat geld niet gelukkig maakt vind ik veel te gemakkelijk. Maar wat opvalt in een onderzoek van Elsevier naar de beste banen is het feit dat antropologen vinden dat werk eigenlijk slechts aan één voorwaarde moet voldoen: de afgestudeerde moet affiniteit met het ‘product’ of de dienst hebben. Gevarieerd werk wordt als tweede factor genoemd, maar wordt al veel minder belangrijk gevonden. Slechts 7 % noemt een hoog salaris belangrijk. Als antropologen kennelijk zo weinig om een hoog salaris geven, is het niet zo verwonderlijk dat ze daar (ook onderhandelend binnen hun organisatie) geen prioriteit aan geven. Maar ze kunnen zich heus een dak boven hun hoofd, een gezin en een autootje permitteren….
Wat de cijfers niet laten zien is waarom veel antropologen niet snel een hoog betaalde baan vinden. Een deel van het antwoord ligt erin dat sommigen niet zo’n haast lijken te maken met een steile loopbaan – ik ken nogal wat studenten die eerst lang op reis gaan. Bijvoorbeeld, een oud-student van mij, die tijdens haar studie goede contacten bij een multinational had opgebouwd, koos ervoor daar niet te solliciteren, maar een wereldreis te maken. Eenmaal teruggekeerd ging ze aan de slag bij een woningbouwcorporatie waar ze inmiddels mede dankzij haar antropologische inbreng tot de top is doorgegroeid. Ze zou het niet goed hebben gedaan in statistieken over hoe snel je werk vindt – maar is wel heel goed terecht gekomen.
Wat ik vooral uit de levensverhalen van mijn eigen oud-studenten leer, is dat ze de weg van de geleidelijkheid bewandelen. Ze beginnen na het afstuderen met een onbetaalde stage, het vervangen van iemand met zwangerschapsverlof, een uitvoerende functie of met meerdere parttime banen. Met die werkervaring op zak groeien ze frequent door naar andere functies. Juist antropologische kennis en vaardigheden blijken vaak een uitstekend voertuig om binnen werkvelden verantwoordelijker posities te gaan bekleden. Dit blijkt niet uit statistieken over werkgelegenheid en salaris na een jaar, maar wel uit de ervaringen van onze alumni die we jarenlang proberen te volgen.
Ook ik, en meerdere van mijn collega’s, zouden het slecht hebben gedaan in de cijfers over aanvangssalarissen. Toch kan ik mijn grootvader (die in de chemische industrie werkte en me verweet dat ik mijn VWO diploma met wat we nu een N&T en N&G profiel noemen te grabbel gooide door antropologie te studeren) geruststellen: ik ben goed terecht gekomen.
Ik zou graag zien dat de cijfers voor antropologen rooskleuriger waren. Ik wil het probleem dat ze zich veel meer op de arbeidsmarkt moeten bewijzen dan bijvoorbeeld afgestudeerden met een tandheelkunde, notarieel recht of constructietechniek diploma, ook niet bagatelliseren. Evenwel, zolang de meeste afgestudeerde antropologen op iets langere termijn en met tussenstappen terechtkomen in banen die hen én inhoudelijk bevredigen én een redelijk salaris geven, blijft de antropologie een studie die, net zo min als vele andere, zo’n mismoedig oordeel niet verdienen. En die haar relevantie en kansenrijkheid juist steeds méér bewijst in tijden waarin alleen maar “thuis-zijn-in-je-eigen-cultuur” je onvoldoende voorbereidt op wat er in onze wereld gebeurt.
Tot slot wil ik nog even terugkeren naar het artikel in de Telegraaf. De krant laat zelf een eerstejaars antropologiestudent, Riks Noorman, aan het woord. Vóór antropologie studeerde hij commerciële economie, waarover hij zei: ‘Je moest lijstjes in je hoofd stampen, dat hielp me niet’. Maar antropologie vindt hij ‘mega-interessant’, want ‘deze studie geeft me een heel andere kijk op de wereld.’ Noorman is zelf ondernemer en is ervan overtuigd dat bedrijven de toegevoegde waarde van antropologen onderschatten. Hij is er daarom zeker van dat je met antropologie, mits je je er echt voor inzet, altijd werk zult vinden. Hij heeft het tij mee, want, nog een cijfer, de werkloosheid daalt momenteel in Nederland gelukkig snel.