Door Emma Slaats
In maart sprak Joris Luyendijk in het toen nog bezette Maagdenhuis over sociale verandering en de financiële sector. Antropologe-in-wording Emma Slaats was erbij, kocht zijn pas gepubliceerde boek ‘Dit Kan Niet Waar Zijn’ en schreef een recensie.
“Je krijgt de microfoon niet”, zegt Joris Luyendijk tegen een man uit het publiek die een vraag wil stellen. We zitten in het Maagdenhuis, op de grond in een grote kring om Luyendijk heen, die deze zaterdag naar het hart van de studentenprotesten is gekomen om te spreken. Terwijl hij de microfoon tegen zich aan geklemd houdt, verklaart Luyendijk: “Als ik jou nu de microfoon geef, weet ik niet of ik hem nog terug krijg. Dan wordt het een chaos. Structuur is belangrijk”.
Het is precies het gebrek aan structuur dat Luyendijk aankaart in zijn nieuwe boek Dit Kan Niet Waar Zijn. In dit boek beschrijft hij zijn onderzoek naar de bankenwereld in de Londense ‘City’: tweeënhalf jaar lang interviewde hij bankiers voor de Britse krant The Guardian. Zijn doel was om de bankenwereld beter te begrijpen en redenen te vinden voor de crash van 2008. Treffend is de opening van het boek: Luyendijk beschrijft hoe hij in een vliegtuig zit en vanuit het raampje de motor ziet branden. Hij staat op om de stewardess te waarschuwen, die hem slechts sust en terugstuurt naar zijn stoel. In paniek loopt hij naar de cockpit, opent de deur en ziet daar…een lege bestuurdersstoel.
Wat Luyendijk met dit voorbeeld wil zeggen, is dat er een totaal gebrek aan overzicht is in de bankenwereld. Werknemers houden zich slechts bezig met hun eigen taak en de systemen zijn inmiddels zo ingewikkeld dat de meeste mensen ze niet meer kunnen overzien. De crash van 2008 was geen samenzwering, maar simpelweg gepruts, zoals een geïnterviewde zegt. Dat is een ongelooflijk gegeven, gezien de invloed van diezelfde bankenwereld op het mondiale systeem. De bankenwereld is namelijk geen ver-van-je-bed-show, het is het bed zelf, zegt Luyendijk. Als de banken crashen, zullen we dat allemaal merken. Iets wat beangstigend dichtbij komt als Luyendijk beschrijft hoe bankiers in de herfst van 2008 naar huis belden en hun partner opdroegen eten in te slaan en de kinderen mee te nemen naar het platteland.
Je zou zeggen dat er na 2008 een groot verantwoordelijkheidsgevoel is ontstaan in de financiële wereld. Maar er is nog steeds te weinig controle, terwijl de sector zo kwetsbaar is. Luyendijk schrijft consistent over zijn geïnterviewden als ‘een man van rond de vijftig’ of ‘een vrouw van eind dertig’. Mensen willen anoniem blijven, niet uit bescheidenheid maar uit angst om hun baan te verliezen vanwege de vertrouwensbreuk die het veroorzaakt of omdat ze zich schamen voor hun werk. Het vertrouwen van collega’s schaden is een taboe in de sector en dat is een groot risico, aangezien bankiers sowieso nooit zeker zijn van hun baan. Je kunt op staande voet ontslagen worden: je moet plots je bureau leegmaken of je hoort na je lunchpauze ineens dat je spullen in een doos beneden liggen. Hoe kunnen banken gezond functioneren als zijn medewerkers nauwelijks de kans krijgen zich te identificeren met hun bank?
Wat Luyendijks onderzoek zo goed maakt, is dat hij kijkt naar de machthebbers in plaats van naar de mensen die onder die macht lijden. Niet veel antropologen doen onderzoek binnen de elite. Deels vanwege praktische obstakels (zie maar eens toegang te krijgen), maar deels ook vanuit ideologische bezwaren: de romantiek van de onderdrukten en de weapons of the weak zijn voor menig antropoloog een aantrekkelijk onderwerp. Luyendijk laat zien hoe in deze van buitenaf elitaire wereld ook sprake is van hiërarchie, geldingsdrang, minderwaardigheidscomplexen en angst. De bankier is wel degelijk een mens, hoewel aangestuurd tot onmenselijk gedrag.
Luyendijk concludeert hiermee dat het probleem in het systeem zit, niet in de individuen. Een systeem dat perverse prikkels aanstuurt en wangedrag beloont. Waarin bankiers een torenhoog ego creëren en tegelijk alle contact met de werkelijkheid verliezen. Het is dan ook het systeem waarin de verandering zou moeten plaatsvinden. Een niet erg hoopvolle gedachte, eerlijk gezegd. Hoe verander je zoiets groots en machtigs?
“Je moet doorgraven totdat je een conclusie hebt gevonden waarbij jij je ongemakkelijk voelt”, geeft Joris Luyendijk in het Maagdenhuis aan. Dit boek vertelt inderdaad een ongemakkelijke waarheid. Het is knap hoe Luyendijk de lezer meeneemt door verschillende emoties, emoties die hijzelf heeft ervaren tijdens het doen van zijn onderzoek. Hij beschrijft eerst hoe hij native gaat. Hij voert de lezer mee in het verhaal van de bankier als mens, de bankier als slachtoffer van een corrupt systeem.
Net wanneer jij je comfortabel begint te voelen in je begrip voor de bankiers, slaat Luyendijk terug met een keiharde analyse. Naarmate het boek vordert neemt de wanhoop toe: hoe kan dit ooit goedkomen? Wat staat ons nog te wachten? Je kijkt reikhalzend uit naar het hoofdstuk ‘Tijd voor wat Goed Nieuws’. Maar wanneer je daar eenmaal bent kom je er samen met Luyendijk achter dat er geen goed nieuws is. Dat is wat Luyendijks boek je geeft: een scherpe analyse van de complexiteit en de problemen in de financiële wereld…maar helaas geen oplossing.
Hoewel Joris Luyendijks boek je hevig doet twijfelen aan de stabiliteit van de huidige wereld, geeft het ook één zekerheid aan alle toekomstige antropologen: het is mogelijk een baan te vinden in de antropologie. Daar is Luyendijk zelf een voorbeeld van.
Emma Slaats (23) is vierdejaars BA student Culturele Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze is net terug van een halfjaar studeren in San Francisco, en is daar geïnteresseerd geraakt in thema’s als neoliberalisme, klasse en ongelijkheid. Ze wil graag terug om haar masteronderzoek te doen naar gentrification.