Selma el Boundati studeerde af als cultureel antropoloog aan de VU. Voor haar bachelorscriptie richtte zij zich op de discours omtrent ‘thuis voelen’. In deze blog combineert Selma haar bevindingen voor de scriptie met haar eigen ervaringen in het dagelijks leven. Tevens spreekt ze zich uit over het publieke debat rondom migranten, een interessante invalshoek om na te denken over het ‘thuisgevoel’.

 

Al sinds mijn eerste jaar als antropoloog in spe vind ik de kracht van taal en discours interessant. In mijn bachelorscriptie focus ik me op die kracht door deze in relatie te brengen met ideeën over ‘belonging’; het ‘thuis voelen’. Als dochter van migrantenouders weet ik hoe complex en belangrijk je ergens thuis voelen is, en dat daar tegenover staat dat je ergens thuis mag horen. Waar het eerste vooral op de eigen gevoelens slaat, is het tweede gebaseerd op de beeldvorming van ‘de ander’ over jouw thuis op deze wereld.

Voor mijn scriptie las ik artikelen van onder andere Halleh Ghorashi, wiens volgende citaat mij altijd zal bijblijven: “not belonging to a nation and yet living inside of it“.[1. Ghorashi, H. (2010). From Absolute Invisibility to Extreme Visibility: Emancipation Trajectory of Migrant Women in the Netherlands. Feminist Review, 94, pp. 75-92.] Het zette me aan het denken. Want wat betekent het dan precies om ergens thuis te horen? Wat betekent het als thuis zijn niet (per se) daar is waar je alledaagse realiteit plaatsvindt? Ik las veel over discriminatie, economische achterstanden, de toename van negatieve houdingen jegens migranten, de opkomst van het zogenoemde ‘nieuw realisme’ enzovoorts.[2. Prins, B. (2002). Het Lef om Taboes te Doorbreken. Nieuw Realisme in het Nederlandse Discours over Multiculturalisme. Migrantenstudies, 18(4), pp. 241-54.
Prins, B. (2004). Voorbij de Onschuld: Het Debat over Integratie in Nederland. Amsterdam: Van Gennep.] Wat me bijbleef waren Ghorashi’s & Tilburgs ideeën over uitsluiting (van migrantenvrouwen in dit geval) naar aanleiding van dominante, culturalistische discoursen waarin de migrant de rol van ‘gevaarlijke ander’ heeft.[3. Ghorashi, H. & Tilburg, M. van (2006). “When Is My Dutch Good Enough?” Experiences of Refugee Women with Dutch Labour Organizations. Journal of International Migration and Integration, 7(1), pp. 51-70.] Daar had je het weer, de kracht van het dominante vertoog. Ik kon mij daar wel in vinden en vond het interessant: want hoe kan je ergens thuis horen als je op ‘structure’ niveau uitgesloten wordt? Tegelijkertijd is het natuurlijk niet het totaalplaatje. Soms werd ik er simpelweg moedeloos van: de aanhoudende negatieve toon van het migrantendebat en het feit dat deze debatten voornamelijk langs lijnen van etniciteit, nationaliteit, cultuur en religie gaan.

Mede daarom vond ik auteur Taiye Selasi’s TEDtalk “Don’t ask me where i’m from, ask me where i’m a local“verfrissend en inspirerend. Taiye Selasi daagt de focus op nationale identiteiten uit door te stellen dat iemands nationaliteit niet de juiste basis vormt om elkaar te begrijpen. Ze vertelt hoe zijzelf, wanneer ze aangekondigd werd bij één van haar lezingen, gepresenteerd werd als “afkomstig uit de V.S en Groot-Brittannië” of “afkomstig uit Ghana & Nigeria”. Aankondigingen waarin zij zichzelf nooit kon vinden: het vertelde niks over haar. Ze vertelt dat ze geen relatie heeft met de Verenigde Staten, maar wel met de plaats Brookline waar ze opgroeide. En met New York, waar ze haar eerste baan kreeg.  Ze stelt dat de V.S. niet haar thuis is vanwege haar paspoort of haar accent, maar vanwege haar ervaringen en de plekken waar zij deze heeft opgedaan. Die plekken vormen haar ervaring en haar ervaring vormt de basis voor waar ze vandaan komt. Ze betoogt dat dit voor iedereen geldt. Ze stelt voor dat mensen daarom de vraag “waar ben jij een ‘local’?” moeten gaan stellen. Want als je naar iemands lokale identiteit vraagt,  vraag je naar diegene’s ervaringen, je vraagt dan naar diens leven. Ze stelt dat wanneer je aan migranten vraagt waar ze vandaan komen, je eigenlijk alleen vraagt wat ze doen in het land van ontvangst; waarom ze daar zijn.

Verder borduurt ze voort op William Deresiewicz’ ideeën over diversiteit: hij schreef over elite Amerikaanse universitaire studenten. Studenten die dachten zich in een diverse omgeving te begeven omdat de één uit Missouri kwam en de andere uit Pakistan. Beide met dokters of bankiers als ouders, toch werd dit een ‘diverse studentbody’ genoemd. Selasi stelt dat hierbij het feit dat zij beide ‘locals’ zijn uit hetzelfde milieu volkomen genegeerd wordt. Ze lijkt hiermee weer te zeggen dat iemands achtergrond niet alleen gebonden is aan geografische settingen, maar ook aan het milieu (en dus de ervaringen) waaraan iemands achtergrond verbonden is.
De mythe van een nationale identiteit en de vocabulaire die daarbij hoort (de vraag: “waar kom je vandaan”) zorgt ervoor dat we onszelf categoriseren in elkaar uitsluitende hokjes; als je in het ene hokje past, pas je niet in het andere. Maar we zijn juist allemaal ‘multi-’: multi-lokaal, multi-gelaagd. Ons ‘thuis zijn’ en ‘thuis horen’ is dat ook. Selasi’s kijk op ‘belonging’ lijkt een inclusievere benadering te zijn.

Zou dit een alternatief kunnen zijn voor culturalistische discoursen die migranten in het kader van ‘de gevaarlijke ander’ plaatsen? Een tegenreactie op discursieve vormen van uitsluiting? Of is het juist niets meer dan een alternatieve vorm daarvoor? Want ligt er niet net zo goed een valkuil in een ‘Amsterdams versus Rotterdams zijn’ debat als in het ‘Marokkaans versus Nederlands zijn’ debat? Wat het dan ook is, Selasi’s kijk is in elk geval een andere kijk op ‘belonging’ en identificatie welke een mooie aanvulling zou kunnen zijn op het migrantendebat. Alleen al omdat het ‘omdenken’ is. Omdat het aanzet tot een andere perceptie van de werkelijkheid. Omdat het doet denken over waarom we zo hardnekkig blijven steken in het spreken en denken langs lijnen van etniciteit, nationaliteit, cultuur en religie. Maar vooral omdat het dan niet meer uitmaakt wat je etnische, nationale, culturele of religieuze achtergrond is.

Iedereen wil zich thuis voelen daar waar zij/hij voornamelijk verblijft. Om iedereen een plekje in het ‘Nederlands huis’ te geven of om -zoals Jan Willem Duyvendak zo mooi stelt- ervoor te zorgen dat er in dat huis ruimte is voor meerdere kamers, moet er een rigoureus ander geluid in het dominante publieke debat over migranten komen.[4. Duyvendak, J.W. (2011). The Politics of Home: Belonging and Nostalgia in Europe and the United States. New York: Palgrave Macmillan.] Zodat we allemaal een kamertje krijgen in dat Nederlands huis. Ironisch genoeg kan dit volgens bovenstaand beschreven ‘local discours’ alleen gebeuren wanneer we ophouden met te denken over de natie als huis. Maar wellicht is het denken over kamers met open deuren een goed begin?

Uitgelichte afbeelding: “Belonging” door Jwan K

Bronnen: