Dr. Marina de Regt werkt bij de Vrije Universiteit en is gespecialiseerd in gender en migratie. Inmiddels heeft ze meer dan 25 jaar onderzoekservaring in, met name, Jemen en Ethiopië.  Redactielid Eva Schouten interviewde haar over het belang van antropologisch onderzoek voor migratie- en gendervraagstukken.


Waarom ben je antropologie gaan studeren?
“Ik ben sinds mijn 15e geïnteresseerd in niet-westerse culturen. Dit kwam vooral door een boek over de Tuareg in Zuid-Algerije. Noord-Afrika intrigeerde mij met name en aan de Universiteit van Amsterdam was er een specialisatie  Midden-Oostenstudies. Ik ben me vervolgens vrij snel gaan richten op gendervraagstukken en feministische antropologie in combinatie met de Arabische wereld. Dit vond ik een interessante combinatie. Ook was ik erg geïnteresseerd in ontwikkelingsvraagstukken en het viel mij op dat deze vooral werden bestudeerd in Afrika, Azië en Latijns Amerika. In de antropologische studie van het Midden-Oosten was er vooral aandacht voor de islam en nauwelijks aandacht  voor ontwikkelingsprocessen. Voor mijn afstuderen wilde ik een ontwikkelingsgerelateerd thema onderzoeken in de Arabische wereld en ben naar Marokko gegaan om onderzoek te doen naar tapijtwerksters. Zo ben ik vervolgens ook in Jemen gekomen.”

Waarom besloot je je te richten op gender en Jemen?
“Mijn focus op gender komt voort uit mijn interesse in ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de feministische antropologie. Dit deelde ik met een aantal medestudenten en wij vonden toen (de tweede helft van de jaren tachtig red.) dat er te weinig cursussen werden gegeven op dit gebied. Gender was toen nog een vrij nieuw begrip en wij besloten zelf cursussen en activiteiten op te zetten om dit onderwerp aandacht te geven. In ‘91 ben ik afgestudeerd en rolde ik in een ontwikkelingsproject in Jemen, gericht op tapijtproductie. Daar werd ik echt in het diepe gegooid, ik was toen 26 en had nog geen werkervaring. Het tapijtenproject in Jemen was ten dode opgeschreven, het was niet duurzaam voort te zetten, en ik kreeg de verantwoordelijkheid het tot een goed einde te brengen. Dat was heel pijnlijk voor alle betrokkenen.
Ik vond het ondertussen heel leuk in Jemen, met mijn Arabisch ging het heel goed en na het tapijtenproject ben ik in een gezondheidszorgproject terecht gekomen. Na 5 jaar in Jemen begon het te kriebelen en wilde ik graag terug naar Nederland om te promoveren. De toenmalige begeleider van mijn Master Thesis (Annelies Moors red.) gaf toen als advies om in Jemen al data te verzamelen. Als antropoloog ben ik geen specialist in tapijten of gezondheidszorg, maar inmiddels was ik dat wel in arbeid- en gendervraagstukken. Dit was de kern van mijn proefschrift. Mijn interesse zit hem met name in de levens van vrouwen: hoe zíj onderhandelen in het leven, tegen “emancipatie” aankijken en hoe familierelaties zich ontwikkelen. Mijn proefschrift ging over Jemenitische gezondheidswerksters in een Nederlands ontwikkelingsproject. Na mijn promotie ben ik  onderzoek naar domestic workers in  Jemen gaan doen, en dat waren met name vrouwen uit Somalië en Ethiopië. Ik vond de link met Ethiopië heel interessant, en had ook behoefte mijn geografische grenzen wat te verleggen. Historisch is er ook een sterke relatie tussen Jemen en Ethiopië.  In Jemen werd de economische en politieke situatie ook steeds slechter en langzaam ben ik meer onderzoek gaan doen in Ethiopië. Samen met twee buitenlandse collega’s begon ik aan het project Time to look at girls: Migration in Bangdesh, Ethiopia and Sudan van het Swiss Network of International Studies. In dit project heb ik me gericht op interne migratie van tienermeisjes in Ethiopië.”

Hoe heb je dit gezamenlijke project ervaren?
“Met migratie van jonge vrouwen was ik natuurlijk al bekend, maar Ethiopië was toch weer een ander land waar ik ook nog eens de taal niet sprak. Ik was gewend om echt participerende observatie  te doen, maar de taal en het onderwerp lieten dat nu niet toe. Het onderzoek was gericht op jonge meiden die als huishoudelijke hulp of als sekswerksters werkten: een groep die relatief  verder van mij af stond dan in mijn eerdere onderzoeken. Ik hield me eerder niet met jongeren bezig dus dit was een uitdaging. Als antropoloog denken we ook al snel dat je onderzoek alleen moet doen en je je helemaal onder moet dompelen in het onderwerp. Antropologen gebruiken liever geen tolk en werken liever niet met onderzoeksassistenten. Dit project heeft me echt geleerd dat comparatief samenwerken, verdeeld over meerdere landen, heel veel voordelen heeft. Je gaat veel nieuwe vragen stellen en dwarsverbanden leggen. Door met lokale onderzoekers of tolken te werken leer je ook hun kijk op allerlei onderwerpen. Het soort data is wel anders dan in etnografisch onderzoek, het heeft voor- en nadelen. Het is heel moeilijk het dagelijks leven te delen met ‘domestic workers’ die bij hun werkgevers in huis wonen en nauwelijks de deur uit kunnen, of met sekswerksters die alleen ‘s nachts werken in hotels of op straat. “

“Comparatief samenwerken, verdeeld over meerdere landen, heeft veel voordelen. Je gaat veel nieuwe vragen stellen en dwarsverbanden leggen.”

Twijfelt u meer over niet-etnografische data?
“Dat is een goede  vraag, maar ik denk het niet. Je bent afhankelijk van anderen tijdens het onderzoek maar je kan natuurlijk alles dubbelchecken. Je moet ook zorgvuldig je onderzoeksassistenten kiezen. En als antropoloog neem je niet ieder interview of transcript voor waar aan. Met elke onderzoeker waar ik mee samenwerkte nam ik transcripten door en vroeg ik of er wel werd doorgevraagd. Natuurlijk zou ik sommige dingen anders hebben gedaan als ik alleen zou werken, maar de data is legitiem.”

De onderzoeksvraag van het project richtte zich op de ontwikkeling die de meisjes en hun families doormaken, zowel positief als negatief: wat waren jouw bevindingen?
“We waren erg geïnteresseerd in de fase van de puberteit waar de jonge meiden keuzes moesten maken over de toekomst en welke rol migratie hierin speelt. We zagen dat veel meisjes migreren niet als een opoffering zagen voor de familie, zoals juist in het dominante discours naar voren komt. Migratie zou vooral zorgen voor uitbuiting en dwang. Misschien dat dit bij internationale migratie meer zo is, maar wij ontdekten dat meisjes bewuste keuzes maakten, op zoek naar een baan en een beter leven. In sommige gevallen liepen meisjes weg om niet te worden uitgehuwelijkt of omdat ze niet naar school mochten en soms kozen ze bewust voor de seksindustrie om meer te kunnen verdienen. De sekswerksters voelden zich in zekere zin bevrijd van strenge gendernormen, maar waren ook gedesillusioneerd en onzeker over hoe het verder met hun leven moet. Veel meiden waren bang dat ze geen gezin meer konden stichten of geen normale baan konden krijgen omdat ze in de seksindustrie aan het werk zijn. We zagen absoluut agency bij hen, maar de mogelijkheden om uit zo’n situatie te komen zijn voor hen beperkt. In Addis Abeba konden ze bijvoorbeeld niet naar school omdat ze te oud waren en niet naar avondschool konden omdat ze dan aan het werk zijn. Uiteindelijk was het voor die meiden dus minder bevrijdend als dat ze zelf zouden willen. We hebben heel erg naar de individuele levensverhalen gekeken en naar hoe meisjes opgroeien. Hier zie je dat ze wel degelijk zeggenschap hebben over hun eigen leven.”

IMG_2701
Foto van: Marina de Regt (2014)

Op welke manier is het onderzoek in Ethiopië verbonden aan de onderzoeken in Bangladesh en Sudan?
“De rode draad is migratie, maar de invulling hiervan is in elk land anders onderzocht. In Bangladesh was het gericht op meisjes die in Dhaka in de textielindustrie gingen werken. In Ethiopië hebben we zowel domestic workers als sekswerkers onderzocht. Dit zijn de grootste groepen waarvoor jonge meisjes in Ethiopië migreren. Daartussen is ook een relatie te vinden: vaak beginnen meisjes met huishoudelijke arbeid en komen daarna in de prostitutie terecht. In Sudan is de situatie anders, er is weinig interne migratie van meisjes, maar er zijn heel veel meisjes uit Eritrea en Ethiopië die naar Khartoem komen. Vaak met als doel om door te reizen naar bijvoorbeeld Europa, maar ook om daar te werken als domestic worker of als theeverkoopster. Omdat Sudanese vrouwen dit soort banen zelf niet op zich nemen, is er veel werk te vinden. Onderling verschilden de onderzoeken dus wel, maar er zat ook interessante overlapping in.”

Wat was een duidelijke overeenkomst?
“In alle landen was er sprake van stigmatisering voor de vrouwen, maar zodra je buiten je eigen land werkt is het risico voor uitbuiting en onderdrukking wel groter. In Bangladesh gaan veel jonge vrouwen weer terug naar hun oude dorp om te trouwen. In Ethiopië wilde niemand meer terug naar hun dorp, het huwelijk was wel een ideaal voor hen, maar ze wilden vooral eerst economisch onafhankelijk worden. In Khartoem werd het werk echt uit overleving gedaan en de situatie was voor hen ook het slechtst. De Sudanese samenleving en overheid is erg slecht voor migranten.”

Zijn er ook oplossingen?
“Jazeker. De sectoren waarin de meiden werken zijn niet beschermd en ze hebben nauwelijk rechten. Een van de aanbevelingen van ons onderzoek was niet te richten op het tegenhouden van interne migratie, hetgeen een dominant thema is in Ethiopië,  maar ervoor zorgen dat de leef- en werkomstandigheden in de stad verbeteren. Veel van de meisjes zijn eenzaam en zien geen mogelijkheden om zich te organiseren. Een oplossing zou kunnen zijn dat er meer trainingen komen zodat ze andere inkomstenbronnen kunnen aanboren. Community centers waar ze met elkaar in contact kunnen komen zijn ook heel belangrijk: een soort peer-education system, waar ze elkaar ook kunnen adviseren. Bijvoorbeeld hoe je jezelf zo goed mogelijk beschermt als sekswerkster.

 “Ik zou willen pleiten voor een genuanceerdere aanpak in plaats van het geaccepteerde discours over mensenhandel en uitbuiting te blijven herhalen.”

Hoe belangrijk is onderzoek naar migratie?
“Ik denk dat het heel belangrijk is om dit onderzoek te blijven doen. Over interne migratie wordt vaak gedacht: “Goh, weten we dit niet allang?” En interne migratie is natuurlijk historisch gezien al heel lang aan de gang, maar ik denk toch dat het nieuwe vormen aanneemt en dat de groepen vrouwen die in hun eentje migreren nu veel groter zijn dan vroeger. Ik zou willen pleiten voor een genuanceerdere aanpak in plaats van het geaccepteerde discours over mensenhandel en uitbuiting herhalen. Wat je heel vaak ziet is dat vrouwen worden gestigmatiseerd als seksslavinnen en dat hun migratie wordt benoemd als moderne slavernij. En natuurlijk zijn er excessen, maar we moeten vooral kijken naar wat vrouwen zélf willen. Op zoek gaan naar agency: wat willen vrouwen zelf veranderen? Wat is hun visie? Deze vrouwen hebben zoveel te zeggen, merkte ik in mijn onderzoek. Veel mensen reageerden op mijn onderzoek dat ze het bijzonder vonden dat we zulke diepgaande gesprekken hebben gevoerd want in Ethiopië zijn mensen meestal vrij introvert en is er veel schaamte, maar de vrouwen die ik sprak waren niet alleen goed in het vertellen van hun verhaal, maar ze reflecteerden ook veel op zichzelf en gaven aan wat ze anders zouden willen. Dan denk ik: daar moeten we aandacht aan besteden.”

Er is dus zeker een rol die de antropologie hierbinnen kan spelen?
“Zeker. Met de zogenaamd enorme “stroom” van vluchtelingen waarover in de media gesproken wordt moeten we niet vergeten dat er allemaal individuen achter schuilen die bewuste keuzes maken. Het is zo belangrijk om die individuele verhalen naar voren te brengen en het niet als één “massa” te benaderen. Dit maakt ook antropologie echt waardevol. Natuurlijk zal een survey met de vraag “waarom ben je gevlucht?” snel uitwijzen dat dit door armoede komt, maar als je langer met iemand omgaat en doorvraagt komen er allerlei andere aspecten naar voren die achter keuzes schuilen. Dit is echt de bijdrage van de antropologie aan deze discussies. Vanuit dit onderzoeksproject werd mij ook naar aanbevelingen gevraagd voor NGO’s. Best moeilijk als antropoloog, vaak blijven we bij beschrijven, maar we kunnen als antropoloog zoveel bijdragen door de veelzijdige hoeveelheid aan kennis die we opdoen.

 ‘De vrouwen die sprak waren niet alleen goed in het vertellen van hun verhaal, maar ze reflecteerden ook veel op zichzelf en gaven aan wat ze anders zouden willen. Dan denk ik: daar moeten we aandacht aan besteden.” 

Wil je nog iets toevoegen?
“Ja! Ik blijf me bezighouden met gender, ongelijkheid en armoede ook al heb ik het gevoel dat dit binnen de antropologie niet meer zo sexy is. Ik denk dat er veel ongelijkheidskwesties zijn die onderzoek verdienen. Misschien komt het omdat mijn feministisch hart dan vooral begint te kloppen, maar er valt nog veel werk te verzetten.”

De film die gemaakt werd over het onderzoek “Time to Look at Girls” won al een aantal prijzen. Hier kun je de trailer zien: